De stilte tussen ons was geëvolueerd. Van kwellende minuten over ongemakkelijke lichtjaren tot wat het nu geworden was: glijmiddel. We zaten tegenover elkaar. Roerden in onze koffie. En we gleden. Terug in de tijd die altijd opnieuw geboren werd. En naar de toekomst die we altijd voorvoeld hadden.
We deden onze ogen simultaan open. Bestelden een nieuwe, hete koffie. Geertje duwde het melkpotje en de twee klontjes suiker naar het midden van de tafel. Wat een verspilling. Wist men na al die tijd nog steeds niet dat ze een zwartdrinker was? Of dacht men dat dat op elk ogenblik veranderen kon? Wij wisten dat dat niet zo was.
Weet je, zegt Geertje. Je moet het leven, de werkelijkheid bekijken in panoramazicht. Als één geheel. Doorzichtige tijdvlakken die op elkaar gestapeld zijn. Je ziet elk vlak maar tegelijk zie je ook de stapel. Dat scheelt een hoop ergernissen. Laat het gepeupel maar discussiëren over onbestaande betekenislagen, de stapel wankelt niet. Dat is een fijne gedachte.
Ik frons mijn voorhoofd. Probeer af te dalen in de kelders van mijn brein. Dan zit je in je buik. Mijn ingewanden schreeuwen dat wij het hiermee niet eens zijn. Vrije wil en zo. Liefde. Het steentje en de meander. God. Liefde.
Geertje lacht. Zegt dat ik haar maatstaf ben voor het ordinaire, het banale, het onbeduidende. En bedankt daarvoor. Dat mijn triviale manier van denken haar weerhoudt om lekker gezellig te zijn, een sociaal wezen, een kuddedier, een schaap zeg maar. Dat er best ruimte mag zijn voor the lone wolf, de eenzaat, de kluizenaar in zijn hutje bovenop de stapel. Die zijn vingers kromt tot verrekijkers. De meute ziet aanstormen. De meute de aftocht blazen ziet.
Ze klimt bovenop ons tafeltje. Dat het allemaal de schuld van het verdomde socialisme is, declameert ze. Dat wij ons zouden moeten schamen. Dat we armoede toelaten in onze kudde. Schaam u! Dat we hulpbehoevendheid toelaten. Schaam u! Dat wij waanzinnige ideeën toelaten. Die buiten de stapel onbestaand staan te schaterlachen. Schaam u! Gooi ze uit de kudde! Verf ze zwart! Smijt ze van de stapel! In de eeuwige niksheid. Dobberend. Tussen onbestaande betekenislagen. God de vader. Liefde. Kunst. Vrije wil. Barmhartigheid. De heilige boeken. Weg er-mee!
De mensen kijken naar ons. Dat zouden ze blijven doen. Het heeft en het had en zou nooit zin hebben om haar te bedaren. Deze scène stond gebeiteld. In de stapel. Snap je het nu?
Ik knik. Geertje is gek. Knetter. Stapel. Toeval bestaat niet. Ze kan er niks aan doen. En ik ben banaal. Ordinair. Onbeduidend. Ik ben het meisje uit American Beauty. Maar dan lelijk. Ook dat nog. Ik zou me naakt strippen om gezien te worden, gehoord. Geertje? Ik wil ook wat zeggen. Ik…
We glijden. Naar de dag waarop men Kat met Pruimen serveert. Dat is lekker. Is het altijd al geweest, zegt Geertje. Zie je nu wel?